Goscinny DR/Archives Anne Goscinny

Biografie

René Goscinny wordt geboren op 14 augustus 1926 en groeit op in Argentinië. Zijn militaire dienst vervult hij in Frankrijk kort na de oorlog en daarna beproeft hij zijn geluk in New York, waar hij alle mogelijke klusjes in de uitgeverij- en kunstwereld opknapt.

Daar maakt hij kennis met het dynamische trio Harvey Kurtzman, Bill Elder en Jack Davis (toekomstige oprichters van MAD), maar ook met enkele Belgen op doorreis: Jijé, Morris en Georges Troisfontaines. Deze laatste, baas van de World Press in Brussel, belooft hem werk, op voorwaarde dat hij terugkomt naar Europa. Goscinny houdt hem aan zijn woord: op een dag komt hij zijn kantoor binnen met een eerste strip van eigen hand, een avontuur van de detective "Dick Dicks", die in diverse Belgische dagbladen zal verschijnen.

Goscinny wordt als een soort manusje-van-alles bij de World aangenomen voor de Parijse afdeling. Hij sluit daar vriendschap met Albert Uderzo en begint de scenario's van "Lucky Luke" te schrijven voor Morris. Zijn loopbaan als tekenaar stopt abrupt na zijn tweede productie, "Kapitein Bibobu", dat in 1955 in SPRINT verschijnt.

De algemene opinie is dat hij als scenarist beter uit de verf komt dan als tekenaar, net als de literaire directeur van het bureau, Jean-Michel Charlier, die pen en penseel heeft opgeborgen en vanaf begin jaren '50 de schrijfmachine hanteert.

In deze vijf leerjaren ontpopt Goscinny zich als een veelzijdig werknemer, die de bijdragen van de medewerkers in ontvangst neemt en bekijkt, betrokken is bij een mislukte poging om in de VS een tv-weekblad uit te brengen (TV FAMILY), humoristische kronieken en rubrieken met wetenswaardigheden schrijft voor LES BONNES SOIREES, realistische verhalen bedenkt voor LE MOUSTIQUE bij een voorraadje Amerikaanse illustraties dat hij tegen een zacht prijsje heeft aangekocht, en talloze stripscenario's maakt.

Uderzo illustreert de humoristische avonturen van zijn "Johan Pikbroek" en "Luc Junior" voor LA LIBRE BELGIQUE. Martial vraagt om gags voor zijn "Sylvie", gepubliceerd door LES BONNES SOIREES en hij zet Sempé ertoe aan een strip te proberen in LE MOUSTIQUE met zijn eerste vaste personage, "Le Petit Nicolas". Bij Dupuis schrijft hij enkele Lucky-Lukescenario's, bijna anoniem, enkele verhalen van oom Wim en een korte aflevering van "Jerry Spring" voor Jijé ("Het goud van oude Lender").

Het is echter een hachelijke situatie, omdat hij een exclusiviteitscontract heeft met het agentschap. Hij stelt dan ook, samen met Charlier en Uderzo, aan de Belgische auteurs voor een professioneel "Handvest" aan te nemen om de macht van de uitgevers en hun agenten te beperken. Het project is nog niet gelanceerd, of de drie "revolutionairen" belanden op de Parijse straatkeien.

Ze richten dan, met een vierde boef, Jean Hébrard, de Société Edipresse op, die de drijvende kracht zal worden achter enkele reclamebladen (PISTOLIN voor Pupierchocolade en CLAIRON voor FABRIQUE-UNION).

Nu hij zijn zelfstandigheid terugheeft, begint Goscinny vanaf 1956 aan één stuk door scenario's te schrijven voor diverse KUIFJE-tekenaars: Jacques Angenot ("Mottie, la marmotte"), Dino Attanasio ("Signor Spaghetti"), Bob de Moor ("Le professeur Tric"), Maurice Maréchal ("Tante Zenobie"), Tibet ("Globul le Martien"), André Franquin ("Ton en Tinneke"), Raymond Macherot ("Kapitein Grijzebaard"), Berck ("Pechvogel") en Uderzo ("Hoempa Pa").

Gesteund door Radio Luxemburg en enkele financiers lanceert het viertal van Edipress op 29 oktober 1959 het blad PILOTE, dat lange tijd evenzeer het weekblad van Goscinny zal zijn als dat van "Asterix en Obelix", de Gallische helden die hij met zijn vriend Uderzo bedenkt en die een wereldsucces zullen worden. Georges Dargaud neemt de titel een jaar later over, maar behoudt het winnaarskoppel: Goscinny voor het humoristische domein en Charlier voor de grote realistische reeksen.

Zijn activiteiten als scenarist spitsen zich toe op de tekenaars die hij rond zich wil verenigen bij PILOTE: Godard ("Tromblon et Bottaclou"), Martial ("Les Divagations de Monsieur Sais-Tout"), Cabu ("La Potachologie"), Sempé ("Le Petit Nicolas", in de vorm van geïllustreerde verhalen ditmaal), Marcel Gotlib ("Les Dingodossiers"), Tabary ("Iznogoedh", dat eerst verscheen in het maandblad RECORD), Morris ("Lucky Luke").

Hij zoekt onvermoeibaar naar nieuwe talenten en haalt tal van artiesten binnen die de tradities van het klassieke beeldverhaal onderuit halen. Als het blad overgaat op een maandelijkse verschijning om de crisis te bezweren, richt hij zich steeds meer op zijn eigen werk. Hij overlijdt op 5 november 1977 in de droefste gag die hij had kunnen verzinnen: tijdens een inspanningstest voor zijn hart, onder toezicht van een arts.

Het werk van Goscinny beperkt zich niet tot strips: hij heeft daarnaast verrukkelijke verhalen en kronieken geschreven, filmscenario's en korte humoristische televisieprogramma's, die door de triomf van Asterix helaas onderbelicht zijn gebleven. Door zijn heldere stijl en zijn humor, berustend op een scherp observatievermogen, verdient hij een plaats tussen Giovanni Guareschi en Pierre Daninos.