Greg © Le Lombard / D.R

Biografie

Michel Greg wordt op 5 mei 1931 te Elsene geboren en sterft op 29 oktober 1999 in Parijs, na een leven waarin hij zo ongeveer alles is geweest wat in het stripwezen mogelijk is: tekenaar en scenarist met een, zowel kwantitatief als kwalitatief, verpletterende productie, maar ook drijvende kracht van een studio en ontdekker en stimulator van uiteenlopende talenten, tien jaar lang hoofdredacteur van KUIFJE in toptijd, literair directeur bij Dargaud, vertegenwoordiger van de Europese strip in de VS, romancier en levensgenieter.

Hij is als Belg geboren, onder de naam Michel Regnier. Op zijn zestiende publiceert hij zijn eerste strip (Les Aventures de Nestor et Boniface) in het dagblad VERS L'AVENIR, maar zijn verteltalent, hoog gewaardeerd door zijn schoolkameraden, is beslist verder ontwikkeld dan zijn tekengaven. In 1951 maakt hij op aanbeveling van uitgever Charles Dupuis kennis met de vriendelijke André Franquin, die hem heel wat kneepjes van het vak bijbrengt. Later zal hij de scenarist worden van een groot deel van de gags van Ton en Tinneke en verscheidene Robbedoesavonturen (van 1958 tot 1961).

Intussen is hij toegetreden tot het team van HEROIC-ALBUMS van Fernand Cheneval en maakt voor dit weekblad de gespierde avonturen van "De Kat" (1953-1955), een mengeling van Batman en Dick Tracy. Getroffen door zijn vasthoudendheid, en meer door zijn verhalen dan door zijn tekeningen, laat Charles Dupuis hem aan twee vervolgverhalen tegelijk werken voor ROBBEDOES: Caddy en de tijgertempel, en Corrida. De leerling ondertekent met Michel Denys Denys verwijst naar zijn jonge vrouw Denise en heeft het lef om in 1955, met wat garanties van Luikse geldschieters (die het al snel benauwd krijgen), zijn eigen weekblad LE JOURNAL DE PADDY te beginnen, waarvan hij het redactioneel en de helft van de platen voor zijn rekening neemt.

Het mooie avontuur lijdt al na vijf nummers schipbreuk en onze held vestigt zich met een hele berg schulden in Brussel, waar hij drie jaar lang de hele productie verzorgt van de International Press, waar kopstukken als Goscinny, Uderzo, Hubinon en Charlier immers waren vertrokken. Hij wordt "Greg", door de drie eerste letters van zijn achternaam te nemen en er een G aan toe te voegen, en verbrandt alle bruggen met dit chaotische verleden. Hij zal voor het grootste deel de jeugdbijlagen vullen die het agentschap levert aan de Belgische dagbladen LA LIBRE BELGIQUE en LA DERNIÈRE HEURE.

Zijn productie is omgekeerd evenredig aan het overeengekomen honorarium voor elke opdracht: Fifi (dierengrappen die hij heeft overgenomen van Hubinon), Luc Junior (na Goscinny en Uderzo), Randy Rifle, Bison en Ouistiti (met René Fouarge), Fleurette, Bronco en Pepito, Toutsy, de scenario's van Tiger Joe voor Gérald Forton en die van Alain en Christine voor Martial na het vertrek van Jean-Michel Charlier naar Parijs.

Franquin raadt hem aan het exclusiviteitscontract dat hem aan de onderneming bindt te verbreken en zelfstandig te gaan werken. Dat gebeurt echter pas zodra hij voldoende afzetmogelijkheden heeft voor zijn scenario's: allereerst voor Franquin, maar ook voor Tibet (afleveringen van Chick Bill, de Ravottersclub en Mouminet), Louis Hache (Bob Francval en Djinn, in IMA), Mitteï (Rouly-la-Brise), Maurice Maréchal (Tante Zenobie), Paul Cuvelier (Corentin en de magische dolk, Zilveren Vlam, Dientje).

Terwijl hij zijn medewerking aan de International Press geleidelijk terugschroeft, vervolgt hij zijn loopbaan als schrijver-tekenaar bij KUIFJE: Rock Derby (1960-1963), Bolivar et Broussaille (1962), Babiole et Zou (1962 tot 1966), Constant Souci (1967) en hij onderhandelt met Alain Saint-Ogan de overnamerechten van Zig et Puce (Kees en Klaas) (1963).

Om zijn talrijke ideeën te kunnen uitwerken en volop scenario's van Les As te kunnen leveren aan VAILLANT en daarna PIF (1963-1972), en van Olivier Blunder aan PILOTE (vanaf 1963), zet hij een atelier van vrienden op die hem, tussen hun eigen reeksen door, van tijd tot tijd een handje kunnen helpen, ieder naar eigen stijl en mogelijkheden.

In 1965 vraagt Georges Dargaud hem hoofdredacteur te worden van KUIFJE een functie die hij tot in 1974 enthousiast voor halve dagen vervult. 's Middags treft hij zijn vrienden in de studio. Geleidelijk introduceert hij hen in het weekblad, dat zo wordt verrijkt met het werk van Hermann (Bernard Prince, daarna Comanche), Dany (Rozebottel) en Dupa (Dommel) naar scenario's van Greg zelf.

Daarnaast vindt hij nog de tijd om reeksen te schrijven voor Eddy Paape (Luc Orient), William Vance (Bruno Brazil, onder het pseudoniem Louis Albert, om niet ál te aanwezig te zijn in het blad!), Edouard Aidans (De Panters), en in geringere mate voor Jo-El Azara, Bob de Groot, Auclair, Derib en Walt Fahrer. Hij werkt bij Belvision ook aan de scenario's van twee tekenfilms naar de held van Hergé (Kuifje en de Zonnetempel, Het Haaienmeer).

In 1975 wordt hij literair directeur bij Dargaud en vestigt zich in Parijs, waar hij Charlier opvolgt en diens kantoor overneemt. Hij laat zich tot Fransman naturaliseren en vraagt naamsverandering aan. Michel Régnier verdwijnt definitief achter Michel Greg.

Zijn grote reeksen lopen door, maar hij krijgt niet de kans om zijn ACHILLE TALON MAGAZINE (1975-1976) echt van de grond te krijgen: het zal maar zes nummers beleven. Als troost schrijft hij een feuilleton voor kinderen dat door de Zwitserse televisie wordt geproduceerd: L'Agence Labricole.

Georges Dargaud droomt van een vreedzame invasie van zijn auteurs in de Verenigde Staten. "Michael" Greg vestigt zich in 1982 in Greenwich, Connecticut en vecht voor erkenning van de Franse strip, maar het plaatselijke publiek is nog niet rijp voor de "Europese" stijl en albums.

De teleurgestelde "handelsreiziger" houdt zich onledig met het schrijven van vijf detectives met het duo Hardy en Lesage, die hij onderbrengt bij Le Fleuve Noir, en werkt mee aan de scripts van de onuitputtelijke televisieserie Love Boat. In 1987 schrijft hij twee marsupilamiverhalen voor Franquin en Batem en geeft het estafettestokje daarna over aan Yann.

Na terugkomst in Frankrijk eind jaren '80, neemt Greg een aantal van zijn personages weer op die door hun tekenaars in de steek zijn gelaten: Michel Rouge volgt Hermann op met Comanche in 1990, Edouard Aidans waagt zich aan Bernard Prince, Michel Blanc-Dumont illustreert de eerste avonturen van Colby. Maar het overlijden van enkele intimi begint de harde werker de lust te benemen. Hij vertraagt zelfs zijn productie van Olivier Blunder en verkoopt deze uiteindelijk aan de uitgever.

De tijd is gekomen om herinneringen op te halen in de artikelen die hij schrijft voor "La Lettre de Dargaud", een bundel interviews met Benoît Mouchart en een autobiografische kroniek (Le Dernier des dinosaures), waarvan de titel met zijn gebruikelijke humor de weemoed aankondigt van de veteraan in een tijdperk dat eigenlijk niet meer het zijne is.

Deze jongleur met woorden, die even bedreven is in het gespierde realistische verhaal als in verbale uitspattingen, die even efficiënt de gag hanteert als het avontuur, vertegenwoordigt eigenlijk een tijdperk waarin het beeldverhaal nog puur verstrooiing wilde bieden.